Stikstofbemestingsnormen in de groententeelt. Stikstoftrappenproeven ter onderbouwing van de normen in het kader van MAP 5.

Looptijd: mei 2014 – december 2019
Opdrachthouder: Coördinatie onderzoeksplatform, PCG, Inagro & PSKW
Financiering: VLM

Kader en doelstelling

Een beperking van de stikstof (N)-bemesting wordt beschouwd als één van de beste N-beheersmaatregelen om nitraat (NO3-) verliezen naar grond- en oppervlaktewater te beperken. Stikstofbemestingsnormen zijn dan ook een belangrijke pijler van het mestbeleid.

Aanpak

In deze studie werden proeven (2009-2016) met verschillende trappen van N-bemestingshoeveelheden van alternatieve sla, spinazie, prei, wortelen, bloemkool en spruiten aangelegd op diverse locaties in de 3 Vlaamse groenteregio’s geanalyseerd. Het effect van de teeltbeschikbare N-hoeveelheid op de opbrengsthoeveelheid, N-opname, de kwaliteitsparameters nitraat-concentratie (bij bladgroenten), bladkleur en uniformiteit en NO3--N-residu bij de oogst werd berekend.

Resultaten

  • Opbrengst en nutriëntenopname en -export
    Uit de cijfers blijkt dat er een grote verscheidenheid bestaat in de N-opname van groenten (maximale totale N-opname varieerde van 107 kg N ha-1 voor lichte alternatieve sla tot 564 kg N ha-1 voor overbemeste spruitkool).
  • Kwaliteitsparameters en economische opbrengst
    De gemeten NO3--concentratie in het blad van bladgewassen bleef onder de wettelijke norm. Vijfennegentig procent van de gemiddelde maximale score voor bladkleur en uniformiteit werd bij een vergelijkbare teeltbeschikbare N-hoeveelheid als de vermarktbare opbrengst vastgesteld. Het verschil in teeltbeschikbare stikstofhoeveelheid bij 95 procent van de maximale vermarktbare en economische opbrengst van de groenten geteeld voor de versmarkt is beperkt.
  • Minerale stikstofhoeveelheid in de bodem bij de oogst
    De minerale stikstofhoeveelheden in de bodem bij de oogst vertoonden, afhankelijk van de groente, een breekpunt tussen 133 en 432 kg teeltbeschikbare N ha-1. De latente nitraatstikstofresidu’s tot bewortelingsdiepte voor het breekpunt waren laag, afhankelijk van de groente, tussen 7±3 en 27±15 kg N ha-1. Echter het risico op NO3--uitloging is gelinkt met de NO3--N-hoeveelheid tot 90 cm in de herfst. Rekening houdend met het gemiddelde NO3--N-residu tot bewortelingsdiepte bij optimale N-bemesting en 25 kg NO3--N ha-1 in de onbewortelde lagen, moet een tuinder streven naar 75 kg NO3--N ha-1 in de 0-90 cm laag bij de oogst (met uitzondering van bloemkool). Omdat vooral de eerste weken bij latere teelten veel N uit de oogstresten ter beschikking voor de teelt kan komen en de vrijgestelde N-hoeveelheid van de weersomstandigheden kan afhangen en erg moeilijk in te schatten is, is een lage N-startbemesting en staalname tijdens de teelt belangrijk om te bepalen of een bijbemesting aangewezen is en om het risico op een hoog NO3--N-residu bij de oogst en hoge NO3--uitloging te vermijden.
  • Bemestingsdosissen en -normen
    De gemiddeld laagste en hoogste N-bemestingsdosis bij 95 procent van de vermarktbare opbrengst werd respectievelijk voor lichte sla en spruitkool (25 tot 193 kg N ha-1) berekend, wat gelinkt is aan de laagste en hoogste N-opname van deze teelten.
    De resultaten geven aan dat N-bemestingsadviezen en de maximale N-bemestingsnormen voor sommige groenteteelten - vb. alternatieve sla en prei - verlaagd kunnen worden zonder een risico op daling van de vermarktbare opbrengst of de kwaliteit (bladkleur en uniformiteit). Hierbij dient men er rekening mee houden dat er vaak binnen één teeltseizoen meerdere groenten op een perceel geteeld worden.

Publicaties