Rijenbemesting en stikstofverliezen

Looptijd: maart 2018 – augustus 2018
Opdrachthouder: Coördinatie onderzoeksplatform & Departement Omgeving
Financiering: VLM

Kader en doelstelling

Nederlandse landbouwers worden vanaf 2021 verplicht om bij de teelt van maïs op zand- en leemgronden rijenbemesting toe te passen. Rijenbemesting wordt daarbij als ‘nieuwe techniek’ naar voor geschoven, waarbij enerzijds ingezet wordt op het optimaliseren van de bemesting met dierlijke en/of minerale meststoffen en anderzijds op het terugdringen van de nitraat- (NO3-) verontreiniging van grond- en oppervlaktewater.

Deze “nieuwe” techniek kent echter een lange voorgeschiedenis. Rijenbemesting werd in de U.S.A. reeds geïntroduceerd voor de tweede wereldoorlog en in navolging daarvan werden na W.O. II ook in de Lage Landen een aantal pogingen ondernomen om de voordelen van deze techniek aan te tonen én ingang te doen vinden in de praktijk.

Aanpak

Er werd een literatuurstudie van Vlaamse proeven sinds de jaren 1980 en proeven van omliggende regio’s uitgevoerd om de vraag ‘Is rijenbemesting dé oplossing om stikstofverliezen te minimaliseren?’ te beantwoorden.

Resultaten

Uit het relatief breed literatuuronderzoek komt duidelijk tot uiting dat er stikstof- (N) efficiëntiewinsten (zij het meestal beperkt) geboekt worden bij een rijenbemesting bij een aantal gewassen met een beperkte beworteling en een relatief grote tussenrij-afstand. Deze winsten zijn het hoogst bij (sub)optimale bemestingen en/of bodems met een lage bodemvruchtbaarheid. Bij scherpe maximale N-bemestingsnormen kan een N-bemesting in de rij een oplossing zijn om aan de desbetreffende wetgeving te voldoen.

Vanuit milieu-overwegingen is het verder reduceren van het NO3--N-residu bij de oogst primordiaal. In deze context is het maar zinvol om een rijenbemesting te overwegen indien het latent mineraal N-residu van het gewas hoog is, zoals o.a. bij aardappelen en een aantal groentegewassen, en de beschikbare N tussen de rij moeilijk kan opgenomen worden. Indien men rekening houdt met een ietwat hogere N-efficiëntie en dus minder N zal toedienen bij rijenbemesting t.o.v. een breedwerpige toepassing kunnen lagere NO3--N-residu’s verwacht worden bij rijenbemesting. Daarentegen zijn de NO3--N-residu’s bij eenzelfde bemesting soms hoger bij een rijenbemesting t.o.v. een breedwerpige toepassing. Een mogelijke verklaring is dat de iets hogere N-efficiëntie vaak niet opweegt t.o.v. het beperken van de gasvormige verliezen bij de bemesting in de rij.

Rapport