Milieukundig en economisch verantwoord fosforgebruik

Looptijd: januari 2015 – december 2018
Opdrachthouder: ILVO (coördinator), Bodemkundige Dienst van België & KU Leuven
Financiering: VLM

Kader en doelstelling

Het merendeel van de Vlaamse percelen bevat een grote voorraad fosfor (P) door grote bemestingsdosissen uit het verleden. Te veel P in de bodem vormt een risico voor verliezen naar het oppervlakte- en grondwater. Dat kan leiden tot overmatige algenbloei en verstoring van het ecosysteem. Anderzijds is voldoende beschikbare P nodig in de bodem, om de gewassen te voorzien van voeding. De doelstelling van het project was om te onderzoeken hoeveel P-gebruik zowel economisch als milieukundig verantwoord is.

Resultaten

  • Fosforgehalte en fosforvoorraad
    Eerst werd een goede methode bepaald om het P-gehalte in de bodem te meten. Immers, niet alle P in de bodem is goed beschikbaar voor het gewas of onderhevig aan verliezen richting milieu. Zes verschillende beschikbare meetmethodes werden onder de loep genomen en getest, in labo-, serre- en veldproeven. Na de eindevaluatie met verschillende criteria werd de huidige methode die gebruikt wordt in Vlaanderen, P-AL (extractie van fosfor uit de bodem met ammoniumlactaat, in azijnzuur bij pH 3,75), als beste methode geselecteerd.
  • Optimaal fosforgehalte
    Er werden verschillende proeven opgezet om uit te maken wat het minimaal vereiste P-gehalte voor het gewas is en wat het maximaal aanvaardbare P-gehalte voor het milieu is. Op basis van nieuwe en oudere veldproeven in Vlaanderen werd afgeleid dat het P-gehalte minstens 11 mg P/100 g moet bedragen om geen P-gebrek of verminderde opbrengst van het gewas waar te nemen. Voor een P-gevoelig gewas als maïs kan tot 15 mg P/100 g nodig zijn terwijl een gewas als tarwe toekomt met 6 mg P/100 g. Bij een ongunstige zuurtegraad van de bodem is een hoger P-gehalte nodig om een optimale opbrengst te behalen. Daar zal bekalken in eerste instantie de meest efficiënte manier zijn om de opbrengst te verhogen en om het P-gebrek te aan te pakken.
    Om geen overschrijding van de P-normen in het water door uitspoeling uit de landbouwbodem te verkrijgen, mag het P-gehalte van de bodem maximaal 16 mg P/100 g bedragen. Een bodem met een P-gehalte tussen 11 en 16 mg P/100 g is dus zowel voor het gewas als voor het milieu goed. Binnen die streefzone volstaat het om onderhoudsbemesting toe te passen. Omdat de bodem P gedeeltelijk fixeert, moet wel iets meer P worden toegediend dan het gewas afvoert.
  • Te hoog fosforgehalte?
    Er zijn heel wat 'misvattingen' rond tekorten aan P in de bodem. Veldproeven tonen aan dat het weglaten van P-bemesting tijdens meer dan 10 jaar op percelen met ruim voldoende P-voorraad geen opbrengstdaling veroorzaakt. Berekeningen toonden aan dat bijvoorbeeld voor tarwe, en startend vanaf 40 mg P/100 g in de bodem, er na 100 jaar zonder P-bemesting nog geen opbrengstvermindering is. Ook start-P in het begin van het seizoen kan weggelaten worden, als het P-gehalte boven de streefzone van 16 mg P/100 g zit. Soms staan de jonge maïsplantjes er zonder start-P wat paarser bij, maar in de eindopbrengst is daar niets meer van te merken.
    De meeste percelen in Vlaanderen hebben een te hoog P-gehalte. Om de P-verliezen naar het milieu te beperken, moet het P-gehalte naar omlaag. Dat kan door stelselmatig minder P aan te brengen dan het gewas afvoert, maar ook dat proces gaat traag. Zelfs bij de grootste P-voer (via gras of maïs) en geen enkele vorm van P-bemesting duurt het meer dan 10 jaar om van 26 naar 16 mg P/100 g te evolueren. Bij gebruik van dierlijke of andere organische mest wordt automatisch ook bemest met P, waardoor de daling van het P-gehalte nog veel trager verloopt. Daarom is het interessant om te kiezen voor mesttypes met relatief weinig P en veel stikstof, zoals gier en rundermest. Is het koolstofgehalte van de bodem te laag? Dan bevat het mesttype naast weinig P het best veel effectieve organische koolstof vb. stalmest en compost.
  • Te laag fosforgehalte?
    Een te laag P-gehalte komt maar bij een beperkt percentage van de Vlaamse bodems voor.
    Fosforgehaltes in de bodem onder 11 mg P/100 g worden het best opgekrikt door flink meer te bemesten dan de P-afvoer via het gewas. Geduld is een mooie deugd, want het kan tientallen jaren duren voordat de bodemvoorraad is aangevuld. Daarom is het tijdens de opbouw van de P-voorraad belangrijk om bijkomende maatregelen te nemen zoals bemesten dichtbij de wortels (bijvoorbeeld rijenbemesting), kiezen voor minder P-gevoelige teelten zoals tarwe en bieten en zorgen voor een goede bodemstructuur, bodemvochtigheid en vooral een gunstige zuurtegraad.
    Als je weet dat ook via erosie P vanuit een perceel naar het oppervlaktewater kan bewegen, is het voorkomen van erosie een goede zet om P-verliezen tegen te gaan.

Publicatie